Perestrojka #2 – Gastcolumniste Esmé van den Boom
Tijdens de tweede editie van Perestrojka was niemand minder dan RUG-huisdichter Esmé van den Boom bij ons in de studio. Muziekliefhebbers kennen haar ook onder de naam Mees.
Ze schreef speciaal voor ons een prachtige column. Hieronder kun je ‘m horen én lezen:
“Ik was een meisje van 11 toen mijn meester me elke week op woensdag (dat was liedjesochtend) een solo liet zingen. “Je hebt een goede stem,” zei hij, “daar moet je echt wat mee doen”. Maar ik was fan van Avril Lavigne en ik was niet stoer genoeg om zoals zij te zijn. Ik kon bovendien ook niet skateboarden. Nee, dat zingen was leuk, maar ik kon zo ook wel zien dat ik niet de bouwstenen van een muzikant had. Mijn ouders vonden dat ook heel verstandig van me.
Toen ik vijf jaar en heel wat muzikale omwentelingen later de singer-songwriter Lucy Rose ontdekte, werd mijn complete beeld van de muziekwereld op z’n kop gezet door een verlegen meisje van negentien met een husky voice. Ze tourde met de indierockers van Bombay Bicycle Club en gaf ook nog even in eigen beheer een EP uit. Ik leerde mezelf gitaar spelen om haar liedjes te kunnen zingen. Ik knipte mijn pony precies zoals de hare. Ik probeerde net zo verlegen te zijn als zij, hoewel ik dat niet was.
Je zou kunnen zeggen dat dit een fase is waar ieder meisje doorheen gaat. Zoveel mogelijk verschillende identiteiten aanpassen, alsof je shirtjes van de C&A in het pashokje uitprobeert op je puberlijf: deze te schreeuwerig, deze te saai, hier lijk ik groter in dan ik ben. Maar ik denk dat ik toen leerde dat een zangeres of muzikant zo heet omdat ze een mens is dat zingt en muziek maakt. Ik leerde de nummers van Lucy Rose en zag dat ze geen gitaarvirtuoos was. Ik zag dat haar teksten hier en daar vervielen in clichés. Ik hoorde waar haar stem wankelde. Maar ik hoorde vooral ook hoe mooi ik dat alles vond, muziek die niet perfect was. Dat ik zo geraakt kon worden door een tekst waar ik verbeterpunten in zag. Door een tekst die ik ook zelf had kunnen schrijven.
Veel van mijn vrienden en familie vonden de muziek van Lucy “zoete meisjesmuziek”. Toen ik later liedjes ging schrijven werd dat natuurlijk ook “zoete meisjesmuziek”. Dat maakte mij niet uit, want ik máákte tenminste muziek. Het was wel zuur dat ik altijd als opwarmertje werd ingeroosterd, voor de seriéuze muziek. Dat mannen dachten dat ze me met complimentjes over mijn talent het bed in konden krijgen. Dat iemand zei “je hebt potentie maar er mogen wel wat kilo’s af”. Dat men verwachtte dat ik tot het einde van een avond bleef waardoor ik de laatste trein zou missen en dat de kerels van de organisatie vonden dat “een meisje van mijn leeftijd toch makkelijk aan een lift zou moeten kunnen komen”. Dat ik, toen ik van mijn liefdesverdriet afkwam, van alle kanten hoorde dat ik nu zeker ook niet meer van die mooie liedjes kon schrijven. Dat ik een demo presenteerde aan een platenlabel en dat de man in lachen uitbarstte en zei “ik zie hoe je je imago bij elkaar hebt, zo, het schattige meisje. En dit is dan zeker ook je muzikantenkleding?”
Nee, dacht ik, dit is mijn eigen jurkje dat ik jaren geleden bij de C&A heb gekocht omdat het me perfect paste.
Gelukkig heeft mijn 11-jarige zelf nooit vermoed dat de grootste hindernis om muziek te blijven maken niet een gebrek aan talent of inspiratie was, maar dit soort ellendige ervaringen.
Zaterdag liep ik mee met de Women’s March in Amsterdam. Ik hoop dat we door dit soort momenten van bewustmaking en protest een stapje dichter bij een wereld komen waarin jonge vrouwelijk muzikanten niet met dit soort seksisme te maken hoeven te hebben. Waar de plaats van het “lieve-meisjesimago” ingenomen wordt door een eigen identiteit, al dan niet geïnspireerd door sterke vrouwelijke rolmodellen in de muziek. Zoals Lucy Rose, bijvoorbeeld, die net, tegen alle adviezen in, via crowdfunding een solotour in Zuid-Amerika heeft afgerond, met twee albums bij Columbia Records op haar naam. En met nog steeds dezelfde pony.”
Podcast: Embed